“… zie je, in mijn droom
is alles anders.”
Ik loop op straat met in mijn hand mijn fiets,
Als een gemankeerde wandelaar of gevallen coureur.
Het is een druk parkours, haastig op weg naar huis,
verschijn je uit het niets, als in een droom.
Een windvlaag over een natte zomerhuid,
Net uit de zon.
Na van de eerste schrik te zijn bekomen, als een rilling over je rug,
Stel je me voor aan je zoon.
De eerste keer dat ik hem zie,
die gelijkenis,
tussen jou en hem,
en mij, er is niets veranderd.
In het landschap van een schilder,
Staat alles stil, parallel aan elkaar,
een foto van een mooie dag,
5 uur 42, 238 seconden lang.